Jurisprudentie

  • De Rechtbank Haarlem heeft in zaaknummer AWB 10/795 op 11 juli 2011 uitspraak gedaan
    ter zake van de vraag of de monsterneming op de juiste wijze heeft plaatsgevonden,
    welke vraag eiseres ontkennend en verweerder bevestigend beantwoordde. Eiseres heeft
    o.m. gesteld dat de uitslagen van de monsteronderzoeken niet juist zijn omdat daarin
    niet de (essentiële) volgorde van bewerking is aangeven noch is vastgesteld dat het
    om harde tarwe gaat, terwijl bulgur toch van harde tarwe gemaakt wordt. Deze grieven
    worden verworpen. Vaststaat dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen de wijze van
    monsterneming en uit een e-mailbericht kan worden afgeleid zij met de monsterneming
    akkoord is gegaan. Dit leidt tot het oordeel dat de resultaten van de
    monsteronderzoeken kunnen dienen als grondslag voor de indeling van de genoemde
    goederen in de gecombineerde nomenclatuur. Verweerder heeft hiermee aan zijn
    bewijslast voldaan. Vervolgens ligt het op de weg van eiseres om aan te tonen dat de
    goederen conform de aangifte moeten worden ingedeeld onder de goederencode 1001 10
    00.

  • In een conclusie in de zaak heeft Advocaat-Generaal J. Mazák op 15 september 2011 in
    de zaak C-409/10 (Hauptzollamt Hamburg-Hafen tegen Afasia Knits Deutschland GmbH) ter
    zake van een verzoek van het Bundesfinanzhof (Duitsland) om een prejudiciële
    beslissing betreft de uitlegging van artikel 32 van Protocol nr. 1 bij bijlage V van
    de „ACS Partnerschapsovereenkomst betreffende de controle van bewijzen van oorsprong
    van goederen van oorsprong uit een ACS-staat en de regels inzake
    vertrouwensbescherming het volgende geconcludeerd.

  • In de zaak C-138/10 heeft het Hof van Justitie op 15 september 2011 arrest gewezen
    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing. Het Hof heeft daarbij
    geoordeeld dat de douanebepalingen van de Unie aldus moeten worden uitgelegd dat een
    aangever een rechterlijke instantie niet om nietigverklaring van de door hem
    opgestelde douaneaangifte kan verzoeken, wanneer die door de douaneautoriteiten is
    aanvaard. Onder de voorwaarden van de toepassingsverordening (EEG) nr. 2913/92, kan
    de aangever deze autoriteiten echter wel verzoeken, de aangifte ongeldig te maken,
    ook nadat zij de goederen hebben vrijgegeven. Aan het einde van hun beoordeling
    moeten de douaneautoriteiten, behoudens de mogelijkheid van een beroep in rechte,
    hetzij het verzoek van de aangever bij met redenen omklede beschikking afwijzen,
    hetzij tot de gevraagde ongeldigmaking overgaan.

  • In een Frans geschil tussen de Receveur principal des douanes de Roissy Sud, Receveur
    principal de la recette des douanes de Lyon Aéroport, Direction régionale des douanes
    et droits indirects de Lyon, Administration des douanes et droits indirects en de
    Société Rohm & Haas Electronic Materials CMP Europe GmbH, Rohm & Haas Europe
    s.à.r.l., Société Rohm & Haas Europe Trading APS-UK Branch heeft het Cour d’appel
    de Lyon (Frankrijk) op 1 juli 2011 verzocht om een prejudiciële beslissing ter zake
    van de indeling van polijstschijven die zijn bestemd voor een polijstmachine. De zaak
    is geregistreerd als zaaknr. C-336/11.

  • In de zaak AWB 10 / 2137 heeft de Rechtbank Haarlem op 21 juli 2011 acht de door
    eiseres ter zitting gegeven toelichting, welke toelichting door verweerder niet,
    althans onvoldoende, is weersproken, geloofwaardig. Op factuur 2 is vermeld dat de
    leveringsvoorwaarde Delivered Duty Paid (DDP) is. Deze leveringsvoorwaarde houdt in
    dat de verkoper aan zijn leveringsverplichting voldoet wanneer de goederen op de
    genoemde plaats ter beschikking van koper zijn gesteld. De aan aflevering verbonden
    risico's en kosten, inclusief eventueel verschuldigde douanerechten, zijn voor
    rekening van verkoper. Nu het een levering van [D] , België aan een koper in Slovenië
    betreft, zal in de overeengekomen prijs ook een bepaald winstpercentage zijn
    opgenomen. Met partijen is de rechtbank van oordeel dat het niet de bedoeling is dat
    de rechten bij invoer worden berekend over een douanewaarde waar een winstpercentage
    in is opgenomen. Hieruit leidt de rechtbank af dat eiseres nooit de bedoeling heeft
    gehad om factuur 2 te gebruiken bij het vaststellen van de douanewaarde. Uit de D.V.
    1 gegevens die in de aangifte zijn vermeld, volgt dat deze gegevens niet geheel
    overeenstemmen met de gegevens die zijn vermeld op de bij de aangifte overgelegde
    factuur 2. Dit is tevens een aanwijzing dat eiseres nooit de bedoeling heeft gehad
    factuur 2 te gebruiken. Dat de gegevens die vermeld zijn op de aangifte ook niet
    overeenstemmen met de gegevens die zijn vermeld op factuur 1, leidt niet tot een
    ander oordeel. Bovendien heeft eiseres zelf verzocht om wijziging van de
    goederencode. Deze wijziging van de goederencode heeft tot gevolg dat eiseres een
    hoger percentage aan rechten bij invoer is verschuldigd.Alle feiten en omstandigheden
    in onderling verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een
    verschoonbare (onbedoelde) vergissing die eiseres bovendien te goeder trouw heeft
    gemaakt. Gelet op voorgaande is verweerder verplicht de douanewaarde te herzien als
    bedoeld in artikel 78 van het CDW.