In de zaak onder nummer HAA 21/4607 heeft de rechtbank Noord-Holland op 1 februari 2024 geoordeeld dat eiseres niet zodanige twijfel heeft gezaaid over de rechtmatigheid van de bij de utb geheven douanerechten dat de conclusie moet zijn dat het bedrag van de rechten op het tijdstip van betaling niet wettelijk verschuldigd was. De rechtbank is van oordeel dat de voorwaarden die artikel 236, eerste lid, van het CDW aan terugbetaling van betaalde rechten stelt, niet zijn vervuld. De rechtbank heeft geen andere grond gevonden om tot terugbetaling over te gaan. De rechtbank komt dan ook niet toe aan het betoog van eiseres dat verweerder, indien de transactiewaarde geen toepassing kan vinden, de douanewaarde al dan niet heeft kunnen corrigeren met toepassing van artikel 31 van het CDW (de waardemethode van de redelijke middelen).