Jurisprudentie

  • Alle feiten en omstandigheden in onderling verband bezien, is de Rechtbank Haarlem in
    zaaknr. AWB 10/2138 op 21 juli 2011 van oordeel dat er sprake is van een
    verschoonbare (onbedoelde) vergissing die eiseres bovendien te goeder trouw heeft
    gemaakt. Gelet op voorgaande is verweerder verplicht de douanewaarde te herzien als
    bedoeld in artikel 78 van het CDW. Nu de douanewaarde moet worden herzien, moeten de
    douaneautoriteiten op grond van artikel 78, derde lid, van het CDW de nodige
    maatregelen nemen om een en ander recht te zetten door tot terugbetaling van de
    rechten bij invoer over te gaan. De omstandigheid dat rechten die op grond van
    loutere bewijsregels rechtmatig zijn geheven, kan niet tot gevolg hebben dat de
    rechten worden gelijkgesteld met wettelijk verschuldigde rechten in de zin van
    artikel 236, eerste lid, van het CDW. Aangezien eiseres per vergissing factuur 2
    heeft gebruikt en er geen sprake is van een frauduleuze handeling van de zijde van
    eiseres, moeten de rechten bij invoer op basis van artikel 236 van het CDW worden
    terugbetaald, zodra de aangifte krachtens artikel 78 van het CDW is herzien.

  • In zaaknr. AWB 10/5916 heeft de Rechtbank Haarlem op 15 juli 2011 geoordeeld dat een
    product bestaande uit een kunststof poppetje waarvan elke voet is voorzien van een
    led lampje moet worden ingedeeld onder de goederencode 8513 1000. Aan het hoofd is
    een kettinkje met een splitring van onedel metaal bevestigd. Gelet op de bewoordingen
    van de posten en de objectieve kenmerken en eigenschappen ontleent het product zijn
    wezenlijk karakter aan de lamp.

  • In zaaknr AWB 09/3499, 28 juni 2011 voert eiseres voert aan dat zij door het handelen
    van verweerder wezenlijk in haar verdedigingsbelangen is geschaad. Zij stelt in dat
    kader dat, ware zij vooraf gehoord, de UTB’s tot een lager bedrag zouden zijn
    vastgesteld omdat zij niet de voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens
    aan de aangever heeft verstrekt en in zoverre ten onrechte als douaneschuldenaar is
    aangemerkt. Verweerder heeft ter zitting erkend dat het bewijs daarvoor in de
    gedingstukken ontbreekt. Onder de omstandigheden is de Rechtbank Haarlem van oordeel
    dat, nu omtrent de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan tussen
    verweerder en eiseres verschil van mening bestaat er sprake is van een benadeling
    welke een vernietiging van de UTB’s rechtvaardigt. Gelet op het vorenoverwogene dient
    het beroep gegrond te worden verklaard.

  • Voor dezelfde feiten kan een tweede UTB worden opgelegd. De verjaringstermijn is niet
    verstreken. Gelet op de rechtstreeks toepasbare bepalingen van het CDW slaagt het
    beroep op de nationale jurisprudentie ter zake niet. Er is voorts geen sprake van
    schending van het verdedigingsbeginsel nu eiseres de gelegenheid is geboden haar
    zienswijze kenbaar te maken. Dat deze zienswijze niet is gevolgd maakt dit niet
    anders. Ook is van onzorgvuldige voorbereiding van de UTB niet gebleken. Dat snel na
    het naar voren brengen van de zienswijze de UTB is genomen maakt dit niet anders.
    Gelet op valse formulieren A is de UTB terecht opgelegd. Er is voorts geen sprake van
    een vergissing van de bevoegde douaneautoriteiten.

  • In de zaak AWB 09/3907, heeft de Rechtbank Haarlem op 28 juni 2011 antwoord gegeven
    op de vraag of de UTB terecht aan eiseres is opgelegd. Eiseres bestrijdt de
    rechtsgeldigheid van de UTB omdat deze niet is ondertekend door de mandaatgever,
    hetgeen ingevolge artikel 10:11 van de Algemene wet bestuursrecht (AWB) is
    voorgeschreven. Voorts meent eiseres dat zij in haar verdedigingsbelang is geschaad
    omdat zij niet in de gelegenheid is geweest om voorafgaand aan het uitreiken van de
    UTB haar zienswijze naar voren te brengen. De rechtsgeldigheid van de UTB wordt
    betwist. Dat de UTB niet is ondertekend, hetgeen volgens eiseres in strijd is met
    artikel 10:11 van de Awb, leidt volgens de rechtbank niet tot de conclusie dat de UTB
    nietig is of vernietigd moet worden. Immers van de UTB is conform de in het CDW
    gestelde eisen mededeling gedaan. Voorts oordeelt de rechtbank dat eiseres door de
    schending van het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging, niet
    wezenlijk is benadeeld. De UTB blijft in stand.