In de zaak 10/00389 oordeelt het Gerechtshof Amsterdam op 23 februari 2011 dat niet
kan worden gesteld dat de Israëlische autoriteiten zich hebben vergist. De importeurs
die bewijzen van oorsprong overleggen in het kader van de Associatieovereenkomst
tussen de EU en Israël, zijn ervan in kennis gesteld dat, wanneer uit die bewijzen
blijkt dat de goederen van oorsprong zijn uit steden, dorpen of industriezones die
sinds 1967 onder Israëlisch bestuur zijn geplaatst, een preferentiële behandeling zal
worden geweigerd. De Commissie heeft ter zake een bericht gepubliceerd. Daardoor kan
eiseres op het punt van de preferentie niet meer de goede trouw inroepen. Het door
belanghebbende aangehaalde arrest Hoge Raad 25 september 2009, nr. 07/10290, betreft
een situatie waarin de belanghebbende jarenlang een repeterende stroom van aangiften
van soortgelijke goederen heeft gedaan, waarbij de douane gemiddeld twee tot drie
keer per jaar tot daadwerkelijke opname van de goederen is overgegaan, zonder dat dit
tot correcties van de gehanteerde tariefindeling heeft geleid. Een vergelijkbare
situatie doet zich in casu evenwel volgens het Gerechtshof Amsterdam niet voor.