Jurisprudentie

  • Advocaat-generaal (A-G) Van Hilten geeft in haar conclusie CPG 09/02995 van 29
    november 2010 de Hoge Raad in overweging het beroep in cassatie van belanghebbende
    gegrond en dat van de Staatssecretaris ongegrond te verklaren, en de uitspraak van
    het Hof, alsmede die van de Rechtbank en van de Inspecteur te vernietigen. De A-G
    constateert dat belanghebbende vóór de uitreiking van de UTB niet op de hoogte is
    gesteld van de twijfel bij de douane (en de redenen daarvoor) en niet in de
    gelegenheid is gesteld om daarop te reageren. Daarmee is de procedure van artikel
    181bis van de UCDW niet gevolgd. Dat betekent dat de vraag naar de consequenties van
    niet-naleving van artikel 181bis van de UCDW moet worden onderzocht. De A-G trekt
    daarbij een parallel met de niet-zuivering van de douaneregeling extern communautair
    douanevervoer: niet-naleving van de voorgeschreven procedure ertoe leidt dat niet
    geheven mag worden. Daarmee meent de A-G dat beide bepalingen dwingend een bepaalde
    procedure voor schrijven, die beoogt de belangen van de douaneschuldenaar te
    beschermen. Het komt de A-G voor dat het buiten redelijke twijfel is dat aan
    schending van de procedure van artikel 181bis, lid 2, van de UCDW hetzelfde gevolg
    moet worden verbonden als aan de gelijksoortige procedure van artikel 379 (oud). De
    gestelde douaneschuld kan niet worden geïnd en de UTB moet derhalve worden
    vernietigd.

  • In een arrest in de zaak C-12/10 heeft het Hof van Justitie betreffende een verzoek
    om een prejudiciële beslissing op 22 december geoordeeld dat post 8703 van de
    gecombineerde nomenclatuur moet worden uitgelegd dat daaronder vallen drie- of
    vierwielige voertuigen als in het hoofdgeding aan de orde, die zijn ontworpen voor
    het vervoer van één persoon, die niet noodzakelijkerwijs een invalide is, worden
    aangedreven door een elektromotor die wordt gevoed door een accu, die een
    maximumsnelheid van 6 tot 15 km/u bereiken en zijn uitgerust met een afzonderlijke,
    verstelbare stuurkolom, ook wel „scootmobielen” genoemd.

  • Het Hof van Justitie heeft op 9 december in de zaak C‑193/10 geoordeeld in een
    verzoek om een prejudiciële beslissing. Volgens het Hof moet post 8521 aldus worden
    uitgelegd dat daaronder apparaten als de MP3-spelers [in het hoofdgeding] niet vallen
    op grond van het feit dat de hoofdfunctie van de apparaten het weergeven van geluid
    is, of dat de mogelijkheden om met de apparaten foto’s weer te geven en filmpjes af
    te spelen beperkt zijn wegens de geringe schermgrootte en de lage resolutie.

  • In haar arrest van 16 december 2010 heeft het Hof van Justitie in de zaak
    C-339/09,een prejudiciële beslissing genomen ter zake van de indeling van een gegiste
    drank op basis van verse druiven met een effectief alcoholvolumegehalte van 15,8% tot
    16,1% die onder de benaming ‚rode dessertwijn Kagor VK’ in flessen van 0,75 liter in
    de handel worden gebracht. Tijdens de bereiding van de drank wordt niet van verse
    druiven afkomstige stoffen in de vorm van maïsalcohol en bietsuiker toegevoegd. De
    vraag moest worden beantwoord onder post 2204 of onder post 2206 van de GN zou moeten
    worden ingedeeld.

    Het Hof oordeelt dat een gegiste drank op basis van verse druiven, die een
    alcoholgehalte van 15,8 % vol tot 16,1 % vol heeft, die in flessen van 0,75 liter in
    de handel wordt gebracht en waaraan tijdens de bereiding ervan bietsuiker en
    maïsalcohol zijn toegevoegd, onder post 2206 van de in bijlage I bij de verordening
    opgenomen gecombineerde nomenclatuur moet worden ingedeeld.

  • Belanghebbende voert in haar assortiment een slaap-/trappelzak voor kleine kinderen -
    er is een model voor kinderen jonger dan een jaar (babymodel) en een model voor
    kinderen van één tot ongeveer vier jaar (jonge kindermodel). Belanghebbende heeft
    voor het product een bindende tariefinlichting (BTI) aangevraagd en heeft daarbij
    verzocht om indeling als slaapzaak als vermeld in postonderverdeling 9404 30 00 van
    de Gecombineerde Nomenclatuur (GN). De Inspecteur heeft het product evenwel ingedeeld
    als kleding en kledingtoebehoren voor baby's, GN-code 6209 20 00 (babymodel)
    respectievelijk als 'andere kleding, voor dames of voor meisjes, van katoen, andere',
    GN-code 6211 42 90 (jonge kindermodel). De inherentie van de bestemming blijkt naar
    de opvatting van de A-G niet (voldoende) uit de objectieve kenmerken van het product.
    Gezien de objectieve kenmerken moet het babymodel in post 6209 van de GN worden
    ingedeeld. Ook het jonge kindermodel van het product is volgens de A-G terecht als
    kledingstuk ingedeeld. Daarbij neemt zij in overweging dat het niet consistent zou
    zijn om het babymodel wél in hoofdstuk 62 in te delen en het kindermodel niet, enkel
    en alleen omdat deze groter is. Aan aantekening 1, letter s, IDR op afdeling XI hoeft
    het Hof dan ook niet toe te komen, omdat deze aantekening ziet op bedartikelen en de
    producten als zodanig niet zijn (en konden worden) ingedeeld, maar als 'kleding'.