Jurisprudentie

  • Het Hof van Justitie EG heeft op 15 juli 2010 arrest gewezen in de zaak C-354/09
    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG,
    ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden bij beslissing van 14 augustus 2009,
    ingekomen bij het Hof op 3 september 2009, in de procedure Gaston Schul BV tegen
    Staatssecretaris van Financiën. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de
    uitlegging van artikel 33 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12
    oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek. Het Hof oordeelt
    dat de in artikel 33 van verordening (EEG) nr. 2913/92 gestelde voorwaarde dat
    invoerrechten 'onderscheiden' zijn van de werkelijk betaalde of te betalen prijs voor
    de ingevoerde goederen is vervuld, wanneer de contractpartijen overeengekomen zijn
    dat de goederen DDP ('Delivered Duty Paid') zullen worden geleverd en zij deze
    vermelding op de douaneaangifte hebben ingeschreven, maar zij wegens een vergissing
    inzake de oorsprong van die goederen geen bedrag aan invoerrechten hebben vermeld.

  • In zaak C 173/08 heeft het Hof van Justitie (Vijfde kamer) op 18 juni 2009 arrest
    gewezen betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het
    Gerechtshof te Amsterdam (Nederland). In geding is de indeling van
    computerventilatoren. Het Hof heeft geoordeeld dat een verordening waarin de
    voorwaarden voor de indeling onder een post of een postonderverdeling worden
    vastgesteld geen terugwerkende kracht kent. In deze omstandigheden moeten de
    prejudiciële vragen niet worden onderzocht aan de hand van de bepalingen van
    Verordening (EG) nr. 384/2004, zoals vermeld in de verwijzingsbeslissing, maar aan de
    hand van die van Verordening (EG) nr. 2658/87. Volgens het Hof betekent dit, dat
    producten die zijn samengesteld uit een heatsink en een ventilator en die uitsluitend
    bestemd zijn om te worden ingebouwd in computers, moeten worden ingedeeld in post
    8473 30 90 van de gecombineerde nomenclatuur (www.inenuitvoer.nl: 2009-0969-JUR).

    In de zaak nr. P05/00495bis DK heeft de Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam op
    3 juni 2010 geoordeeld dat de stelling van belanghebbende dat de inspecteur in strijd
    met het recht terugwerkende kracht heeft toegekend aan indelingsverordening 384/2004
    feitelijke grondslag mist en kan reeds om die reden geen bijzondere omstandigheid
    opleveren. Ook de vaststelling dat de inspecteur een door de Douanekamer voorgestane
    indeling niet volgt levert in de geschetste situatie geen bijzondere omstandigheid op
    die een afwijking van de forfaitaire vergoedingsregeling zou rechtvaardigen.

  • De Hoge Raad heeft in de zaak 08/02903 op 9 juli 2010 arrest gewezen op het beroep in
    cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
    Gerechtshof te Amsterdam van 3 juni 2008, nr. 08/00109 DK, betreffende na te melden
    uitnodiging tot betaling van douanerechten. Blijkens het arrest Kip e.a. moet,
    rekening houdend met de objectieve kenmerken van het apparaat, zoals met name de
    afdruk- en de kopieersnelheid, de aanwezigheid van een sheetfeeder of het aantal
    papierladen, worden beoordeeld of de kopieerfunctie ondergeschikt is aan de andere
    functies dan wel of zij integendeel even belangrijk is. Nu het Hof de geschiktheid
    van de A voor het maken van kopieën niet in een dergelijke zin heeft gewogen, zijn 's
    Hofs hiervoor vermelde oordelen onvoldoende gemotiveerd. Gelet op het hiervoor
    overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De
    middelen behoeven voor het overige geen behandeling.

  • De Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam brengt in de zaaknrs. 06/00188 en
    06/00189, 10 december 2009 in herinnering dat het HvJ in het Kamino-arrest criteria
    heeft aangegeven 'aan de hand waarvan kan worden bepaald of bepaalde monitoren
    behoren tot de soort die hoofdzakelijk in een automatisch gegevensverwerkend systeem
    worden gebruikt, dan wel of zij wegens hun technische kenmerken en eigenschappen
    horen bij de televisiebeeldschermen of videomonitoren'. Voor de bepaling van deze
    criteria dient een beroep te worden gedaan op 'de toelichtingen met betrekking tot
    post 8471 van het GS, in het bijzonder de punten 1 tot en met 5 van het deel van
    hoofdstuk I, D'. De Douanekamer stelt voorop dat de door de inspecteur aangehaalde
    kenmerken niet worden genoemd in de toelichtingen met betrekking tot post 8471. In
    het midden latend of de door het HvJ genoemde criteria uitputtend zijn, geldt naar
    het oordeel van de Douanekamer dat evenvermelde functies geen voldoende
    onderscheidend criterium vormen voor het onderscheid tussen videomonitoren en
    computermonitoren. Gelet op het vorenoverwogene heeft belanghebbende naar het oordeel
    van de Douanekamer aannemelijk gemaakt dat de in geding zijnde monitoren beschikken
    over alle door het HvJ genoemde kenmerken van monitoren van de soort die
    hoofdzakelijk in een automatisch gegevensverwerkend systeem wordt gebruikt. Daaruit
    volgt dat de monitoren dienen te worden ingedeeld onder GN-code 8471 60 90.

  • Op 24 juni 2010 heeft de AG van het Europese Hof van Justitie (HvJ) geconcludeerd ter
    zake van een verzoek om een prejudiciële beslissing van het Finanzgericht Hamburg ten
    einde te vernemen of de heffing van een specifiek recht van 222 euro per 100 kg
    netto-uitlekgewicht over conserven van paddenstoelen van het geslacht Agaricus, dus
    champignons (hierna: champignonconserven), die buiten een vastgesteld contingent uit
    de Volksrepubliek China in de Gemeenschap zijn ingevoerd, verenigbaar is met het
    evenredigheidsbeginsel.

    De AG heeft geconcludeert dat het geldende specifieke recht van 222 EUR per 100 kg
    netto-uitlekgewicht, dat wordt geheven op de invoer van verduurzaamde paddenstoelen
    van het geslacht Agaricus (GN-code 2003 10 30) buiten het bij de Verordening (EG) nr.
    1864/2004 van de Commissie van 26 oktober 2004 geopende contingent, in het licht van
    het evenredigheidsbeginsel niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de
    geldigheid ervan kunnen aantasten.