Jurisprudentie

  • De in te delen goederen bestaan uit een onderstel van metaal en een bovenblad van
    glas dan wel graniet. Bij de goederen met een bovenblad van glas is het metalen
    onderstel gedeeltelijk omwikkeld met wicker (een vezel lijkend op rotan). Voor alle
    goederen geldt dat uit de combinatie van het onderstel met een bovenblad een
    (tuin)tafel wordt verkregen. Naar het oordeel van de Douanekamer kan van een
    dergelijk samenstel niet gezegd worden welke van de materialen het wezenlijk karakter
    van het product bepaalt, omdat noch de voor de samenstelling gebezigde stoffen noch
    de bestemming daarvoor een indicatie opleveren: het onderstel en het blad vullen
    elkaar aan en zijn voor het goed functioneren van de tafel gelijkwaardige
    componenten. Derhalve dient de indeling van de onderhavige tafels te geschieden met
    toepassing van indelingsregel 3c, te weten naar de post die in volgorde van nummering
    het laatst in het tarief is geplaatst. Als gevolg hiervan dient het goed, gelet op de
    in aanmerking komende posten, onder post 9403 80 00 van het GDT te worden
    gerangschikt.

  • In het kader van het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft belanghebbende
    aangevoerd dat vaststaat dat zij deel uitmaakt van het concern waar ook E deel van
    uitmaakt, dat zij gemachtigd was E te vertegenwoordigen, dat de desbetreffende
    goederen door belanghebbende en E in het vrije verkeer worden ingevoerd en dat niet
    in geschil is dat de door belanghebbende ten invoer aangegeven goederen identiek zijn
    aan de op de aan E verstrekte BTI vermelde goederen. In geschil is of de litigieuze
    uitnodigingen tot betaling terecht aan belanghebbende zijn uitgereikt. Het geschil
    spitst zich daarbij toe op het antwoord op de vraag of een belanghebbende een beroep
    kan doen op de BTI afgegeven aan E, zoals deze luidt vanaf 12 juni 2001 en is het
    verzoek om teruggaaf op de juiste wijze behandeld door de afwijzing te integreren in
    de uitspraak op bezwaar. De Douanekamer is van oordeel dat belanghebbende, gelet op
    de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden in onderling verband bezien, erop
    mocht vertrouwen dat de douane de goederenindeling als vermeld in de aan E verstrekte
    BTI zou volgen. In dit verband zij nog verwezen naar het arrest van het Hof van
    Justitie van 1 april 1993, nr. C 250/91 (Hewlett Packard) waarin is overwogen dat de
    omstandigheid, dat een marktdeelnemer zich heeft gebaseerd op een verkeerde
    tariefinlichting die aan een vennootschap van dezelfde groep als die waartoe de
    belastingschuldige behoort, is verstrekt door de bevoegde douaneautoriteiten van een
    andere lidstaat dan die waar de voor inning bevoegde douaneautoriteiten zich
    bevinden, een bijzondere situatie kan opleveren.

  • In cassatie heeft de Procureur Generaal in zijn conclusie het oordeel van het Hof ter
    zake van een indelingsgeschil bevestigd. In de onderhavige casus gaat om producten
    met dezelfde organoleptische eigenschappen als die van de in tariefpost 2206 en de
    GS-toelichting daarop bij wijze van voorbeeld genoemde producten en die van de
    alcoholische dranken genoemd in de indelingsverordeningen 2802/95 en 600/2006. De PG
    concludeert in deze zaak dat 's Hofs oordeel dat de onderhavige alcoholische dranken
    niet onder tariefpost 2206 maar onder tariefpost 2208 moeten worden ingedeeld getuigt
    van een juiste rechtsopvatting (in- en uitvoernieuws: 2006-1890-JUR). De Hoge Raad
    heeft echter gemeend ter zake van de indeling van alcoholhoudende dranken in de
    Gecombineerde Nomenclatuur met het oog op het tarief accijns prejudiciële vragen te
    stellen. Het betreft de indeling in de posten 2206 (niet-mousserende tussenproducten)
    of 2208 (overige alcoholhoudende dranken).

  • De Hoge Raad heeft arrest gewezen op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van
    het Gerechtshof te Amsterdam van 27 maart 2007, nr. 04/3973 DK, betreffende een
    bindende tariefinlichting. Volgens de Hoge Raad heeft het Hof heeft op goede gronden
    een juiste beslissing gegeven. Het middel faalt derhalve.

  • Belanghebbendes beroep op de 'Belgische versie' van de Verordening Vrijstellingen
    wordt verworpen. Uitsluitend de in het Publicatieblad van de Europese Unie
    opgenomen teksten zijn verbindend; de door belanghebbende aangehaalde versie, die
    kennelijk niet aan het Publicatieblad is ontleend, heeft geen rechtskracht. Het hoger
    beroep is ongegrond, zodat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.