De rechtbank Noord-Holland heeft op 1 april 2021 in zaaknummer HAA 17/5451 geoordeeld met betrekking tot de naleving van de voorwaarden van een vergunning bijzondere bestemming voor de verwerking van (bepaalde soorten) vis. De zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken HAA 18/4813 en HAA 19/4605 van [F] B.V., HAA 17/5661 van [G] B.V., HAA 17/5662 van [H] B.V. en HAA 19/1092 van [I] B.V. Uit al het overwogene volgt dat ten aanzien van de door eiseres ingevoerde hoeveelheid Alaska koolvis waarvoor eiseres niet beschikte over een vergunning bijzondere bestemming een douaneschuld is ontstaan, zodat verweerder daarvoor in beginsel terecht een UTB heeft uitgereikt. Wel is vast is komen te staan dat een berekening van de douaneschuld op basis van de overschreden hoeveelheden leidt tot een lagere totale douaneschuld. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. De rechtbank zal verweerder opdragen de UTB te verminderen voor wat betreft de genoemde rechten bij invoer en de genoemde rente op achterstallen.