Eiseres heeft in 2013 aangifte gedaan om een partij goederen van porselein van
GS-post
69.11, van oorsprong uit Bangladesh, in het vrije verkeer te brengen onder
overlegging van een Form A met daarbij een beroep op toepassing van het preferentiële
tarief van 0%. De inspecteur heeft de uitnodiging tot betaling voor wat betreft de
onderhavige douaneschuld aan eiseres verzonden na afloop van de daarvoor geldende
termijn, waardoor deze in zoverre niet in stand kan blijven. In de zaak C-39/20
Jumbocarry Trading heeft de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld betreffende
tijdigheid uitreiking van een uitnodiging tot betaling. In essentie wenst de Hoge
Raad met zijn vragen te vernemen of een bepaling van het DWU tot gevolg kan hebben
dat de op een bepaald moment lopende verjaringstermijn van een douaneschuld werd
opgeschort, waardoor de uiterste datum waarop de douaneautoriteiten mededeling van de
schuld konden doen (en de schuld konden invorderen) zou zijn verschoven tot na de
datum waarop de schuld ingevolge het CDW verjaarde. Op 11 februari 2021 heeft de AG
geconcludeerd dat de relevante bepalingen van het Douanewetboek van de Unie van
toepassing zijn op een douaneschuld die vóór 1 mei 2016 is ontstaan en waarvan de
verjaringstermijn op die datum nog niet was verstreken, zonder dat deze toepassing
het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel schendt.