Jurisprudentie

  • In de zaak C‑770/21 betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing in de procedure OGL-Food Trade Lebensmittelvertrieb GmbH tegen Direktor na Teritorialna direktsia „Mitnitsa Plovdiv” pri Agentsia „Mitnitsi”, heeft het Hof van Justitie op 21 september 2023 arrest gewezen in een geschil betreffende de bepaling van de douanewaarde van fruit en groenten waarop een invoerprijs van toepassing is. Het Hof heeft daarbij onder meer geoordeeld dat het eraan in de weg staat dat een importeur die er niet binnen de in die bepalingen gestelde termijnen voor heeft gekozen om de douanewaarde van de ingevoerde partij overeenkomstig de zogenaamde aftrekmethode vast te stellen, maar deze waarde integendeel overeenkomstig de aangegeven transactiewaarde heeft vastgesteld, zich ter ondersteuning van zijn beroep in rechte tegen een beschikking van de douaneautoriteiten tot vaststelling van de douaneschuld rechtsgeldig kan baseren op een berekening van de douanewaarde overeenkomstig de zogenaamde aftrekmethode om aan te tonen, dat de door middel van de aangegeven transactiewaarde bedoelde prijzen juist zijn.

  • Het gerechtshof Amsterdam heeft op 2 november 2021 in zaaknummer 20/00241 geoordeeld dat de voorwaarden voor kwijtschelding op de voet van artikel 239 van het CDW zijn niet vervuld (inenuitvoer.nl 2022-9103). In cassatie geeft de A-G geeft de Hoge Raad in overweging het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond te verklaren.

  • Belanghebbende bepleit de indeling van reflectoren in GN-code 87169090">8716 9090 (andere delen van aanhangwagens). De inspecteur bepleit GN-code 3926909790">3926 9097 90 (andere artikelen van kunststof). Het Gerechtshof Amsterdam heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat de reflectoren ook op aanhangwagens worden aangebracht niet betekent dat de reflectoren als deel van een aanhangwagen worden gekwalificeerd, nu zij niet noodzakelijk zijn voor de mechanisch werking van een aanhanger. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

  • In hun hogere voorziening verzoeken Eurobolt BV, Fabory Nederland BV en ASF Fischer BV – drie in Nederland gevestigde ondernemingen die ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen importeren en verkopen – het Hof om vernietiging van het arrest van het Gerecht, waarbij het beroep is verworpen dat zij hadden ingesteld tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2020/611 van de Commissie van 30 april 2020 tot het opnieuw instellen van het bij verordening (EG) nr. 91/2009 van de Raad ingestelde definitieve antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China ten aanzien van bepaalde soorten uit Maleisië verzonden ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië. Bij de behandeling van dit middel in hogere voorziening moet het Hof, kort gezegd, de volgende vraag beantwoorden: verzet de intrekking van een verordening tot instelling van een antidumpingrecht op de invoer van oorsprong uit een derde staat, wegens mogelijke strijdigheid met de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), zich ertegen dat de Commissie dit recht uitbreidt tot de invoer uit een andere derde staat, om redenen van ontwijking, zelfs wanneer de uitbreiding betrekking heeft op de periode vóór de intrekking van de verordening en de invoer overeenkomstig de toepasselijke antidumpingregels is geregistreerd? De AG geeft het Hof in overweging om het zesde middel in hogere voorziening van Eurobolt BV, Fabory Nederland BV en ASF Fischer BV af te wijzen.

  • Op 1 september 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland in de zaaknr.HAA 19/1273 geoordeeld dat biodiesel die van oorsprong is uit de Verenigde Staten niet onder overlegging van Indonesische Forms A in het vrije verkeer kan worden gebracht als ware de biodiesel van Indonesische oorsprong. De zusteronderneming van de eigenaar van de biodiesel is terecht aangesproken als medeschuldenaar omdat haar werknemers namens de eigenaar de Forms A hebben verstrekt aan de aangever. Verweerder heeft terecht de verschuldigde douanerechten, antidumpingrechten en compenserende rechten voor Amerikaanse biodiesel nagevorderd. De rechtbank ziet geen aanleiding prejudiciële vragen te stellen over de geldigheid van de antidumpingverordening en antisubsidieverordening voor biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten.