Jurisprudentie

  • De rechtbank Noord-Holland heeft in de zaak onder de nrs HAA 21/2183 en 21/2184 op 04 april 2023 geoordeeld ter zake van een aanvraag om een vergunning Actieve veredeling (AV) met terugwerkende kracht en een verzoek om intrekking van eerder verleende vergunning AV met terugwerkende kracht. De rechtbank verwerpt alle beroepsgronden en verklaart de beroepen ongegrond.

  • In de zaak onder nr. HAA 21/2313 heeft de rechtbank Noord-Holland geoordeeld ter zake van de indeling van "Durasyn 145", zijnde een smeermiddel voor industriële toepassingen. De rechtbank meent dat aan de schorsingsvoorwaarde niet is voldaan. Nu op basis van een strikte lezing is vastgesteld dat het product Durasyn 145 niet is vermeld in de schorsing waarop eiseres zich beroept, behoeft de stelling van eiseres dat binnen de EU een schaarste aan dit product bestaat geen behandeling. Met Belgische beslissing op een aanvraag om terugbetaling van invoerrechten wordt geen rekening gehouden.

  • Er zijn prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie waarbij het begrip „bouwwerk” van belang omdat deze definitie bepalend is voor de vraag of de goederen die als kalverhokken of kalveriglo’s worden aangeduid dienen te worden ingedeeld als „geprefabriceerde bouwwerken” onder post 94.06 GN of als „andere artikelen van kunststof” onder post 39.26 GN (zaak C 104/23). Daarbij wordt het Hof onder meer verzocht zich uit te spreken over de noodzaak dat een geprefabriceerd bouwwerk een ruimte is die aan alle zijden volledig moet zijn omsloten.

  • Er zijn prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie waarbij partijen het oneens zijn over de tariefindeling van elektrische mobiliteitsscooters (zaak C 129/23). Met zijn prejudiciële vragen wenst de verwijzende rechter onder meer te vernemen of een elektrische mobiliteitsscooter met een maximumsnelheid van meer dan 10 km/h en een afzonderlijke, verstelbare stuurkolom in strijd met de toelichtingen op de gecombineerde nomenclatuur van 6 mei 2011 (2011/C 137/01) en 4 maart 2015 (2015/C 076/01) wel kan worden ingedeeld onder post 87.13 als invalidenwagens, ook indien met motor of ander voortbewegingsmechanisme.

  • De aangever heeft namens de importeur twee motorvoertuigen ten invoer aangegeven en heeft een bedrag van in totaal NAf 16.932.60 aan invoerrechten voldaan. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur belanghebbendes verzoek tot teruggave van de betaalde invoerrechten terecht heeft afgewezen. Vaststaat dat het verschuldigde bedrag aan invoerrechten van in totaal NAf 16.932,60 niet door belanghebbende maar door de aangever (namens de importeur) is voldaan. Daarmee behoort belanghebbende niet tot de in artikel 148, lid 3 LVTI limitatief opgesomde groep van personen die een aanvraag tot teruggaaf kunnen indienen en aan wie ingevolge artikel 148, lid 6 LVTI de teruggaaf kan worden verleend. Belanghebbende heeft dan ook geen recht op teruggaaf van invoerrechten. In de zaak onder nummer CUR202102834 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 24 januari 2023 geoordeeld dat het beroep van belanghebbende tot teruggave van de betaalde invoerrechten ongegrond is.