In de zaak C‑386/08 heeft het Hof van Justitie op 25 februari 2010 arrest gewezen
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de
Euro-mediterrane Overeenkomst ( associatie tussen de Europese Gemeenschappen en de
Staat Israël), gelet op de Euro-mediterrane Interim-associatieovereenkomst voor
handel en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Palestijnse
Bevrijdingsorganisatie (PLO) ten behoeve van de Palestijnse Autoriteit van de
Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, anderzijds. Dit verzoek is ingediend in het
kader van een douanegeschil betreffende de weigering van de Duitse douane om
verzoekster in het hoofdgeding toe te staan goederen die zijn vervaardigd in de
Westelijke Jordaanoever in te voeren met gebruikmaking van de preferentiële
behandeling.
Het Hof oordeelt dat de douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer de
preferentiële behandeling van de Euro-mediterrane Overeenkomst kunnen weigeren
wanneer de betrokken goederen afkomstig zijn van de Westelijke Jordaanoever. Voorts
zijn de douaneautoriteiten van de staat van invoer niet gebonden door het overgelegde
bewijs van oorsprong en door het antwoord van de douaneautoriteiten van de staat van
uitvoer, wanneer dat antwoord niet voldoende gegevens bevat om de werkelijke
oorsprong van de producten vast te stellen. Bovendien zijn de douaneautoriteiten van
de staat van invoer niet verplicht om een geschil over de uitlegging van het
territoriale toepassingsgebied van die overeenkomst voor te leggen aan het bij
artikel 39 van voornoemd protocol ingestelde Comité douanesamenwerking.