Jurisprudentie

  • De Rechtbank Noord-Holland heeft op 6 juli 2022 uitspraak gedaan, onder meer ter zake van de vaststelling douanewaarde van zendingen textiel met redelijke middelen. Volgens de rechtbank is de Fair price list is op zichzelf een bruikbaar instrument, maar heeft de inspecteur onvoldoende gemotiveerd waarom de Fair Price op grond van de gehanteerde FPL voldoet aan de maatstaf van de werkelijke economische waarde. In zoverre is sprake van een motiveringsgebrek en mogelijk van een te hoge vaststelling van de utb’s waardoor deze geen stand kunnen houden. Het gerechtshof Amsterdam heeft op 18 januari 2024 in de zaaknummers 22/572, 22/573, 22/593 en 22/594 geoordeeld dat zowel het hoger beroep van belanghebbende als van de inspecteur gegrond worden verklaard. De bevindingen van de douane tijdens deze controle zijn in lijn met hetgeen door het gerechtshof is vastgesteld: belanghebbende beschikt niet over het merendeel van de handelsbescheiden die men verwacht aan te treffen bij een importeur die kleding en schoenen laat vervaardigen in een derde land en daardoor heeft Douane Amsterdam de douanewaarde met gebruikmaking van redelijke middelen terecht vastgesteld. De rechtbank had utb's zelf kunnen en moeten verminderen en niet moeten terugwijzen.

  • Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 9 maart 2021 in de zaak onder nummers 20/00343 en 20/00344 (inenuitvoer.nl: 2021-81134) geoordeeld dat, als vaststaat dat het douanevervoer niet op regelmatige wijze is beëindigd, de regeling douanevervoer slechts alsnog als beëindigd worden beschouwd indien een bewijsstuk wordt overgelegd dat voldoet aan de gestelde voorwaarden. Belanghebbende heeft geen bewijsstuk overgelegd waarvan is komen vast te staan dat zij voldoen aan deze voorwaarden. Dit brengt met zich dat de goederen aan het douanetoezicht zijn onttrokken, waardoor een douaneschuld is ontstaan. In cassatie heeft de Hoge Raad op 23 februari 2024 in de zaak onder nummer 21/01792 het beroep van belanghebbende in cassatie ongegrond verklaard.

  • In geschil is of verweerder terecht de utb aan eiseres heeft uitgereikt. Meer specifiek is in geschil of het ontvliezen van de mandarijnenpartjes door middel van een chemische behandeling aan indeling onder hoofdstuk 8 van de GN in de weg staat en indeling daarom onder hoofdstuk 20 van de GN en wel in Taric-code 2008 3090 69 A999 dient plaats te vinden. De rechtbank Noord-Holland heeft op 25 januari 2024 in de zaak onder nummer HAA 22/310 geoordeeld het ontvliezen van losse mandarijnenpartjes een wijze van bereiding is die verder gaat dan de bewerkingen die zijn toegestaan binnen GN-post 0811. De ontvliesde mandarijnenpartjes dienen ingedeeld te worden onder GN-post 2008, in code 2008 3090 69.

  • In de zaak onder nummer HAA 21/4607 heeft de rechtbank Noord-Holland op 1 februari 2024 geoordeeld dat eiseres niet zodanige twijfel heeft gezaaid over de rechtmatigheid van de bij de utb geheven douanerechten dat de conclusie moet zijn dat het bedrag van de rechten op het tijdstip van betaling niet wettelijk verschuldigd was. De rechtbank is van oordeel dat de voorwaarden die artikel 236, eerste lid, van het CDW aan terugbetaling van betaalde rechten stelt, niet zijn vervuld. De rechtbank heeft geen andere grond gevonden om tot terugbetaling over te gaan. De rechtbank komt dan ook niet toe aan het betoog van eiseres dat verweerder, indien de transactiewaarde geen toepassing kan vinden, de douanewaarde al dan niet heeft kunnen corrigeren met toepassing van artikel 31 van het CDW (de waardemethode van de redelijke middelen).

  • Bij de aangifte voor het vrije verkeer en het binnenlands gebruik van de aangekochte en ingevoerde brandstof heeft de vennootschap in haar invoeraangiften de voorlopige prijs aangegeven als de douanewaarde van de goederen. In de zaak C-782/23 Tauritus vraagt de verwijzende rechter het Hof onder meer zich uit spreken over de vraag wanneer alleen de voorlopig te betalen prijs bekend is, die daarna (dat wil zeggen nadat de aangifte is ingediend en de goederen in het vrije verkeer zijn gebracht) met het oog op omstandigheden waarover de partijen bij de transactie geen controle hebben en die op het tijdstip van indiening van de aangifte onbekend zijn, naar boven of naar beneden wordt aangepast.