Jurisprudentie

  • Op 15 november 2012 heeft het Hof van Justitie in zaak C‑558/11 arrest gewezen ter
    zake van de indeling in de gecombineerde nomenclatuur van in Rusland vervaardigde
    hybride 'Taifun'-kabels die bestaan uit polypropyleen en staaldraad alsmede de
    indeling van gegolfde beugels met afgeronde uiteinden die verbonden zijn door middel
    van schroef. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de
    gecombineerde nomenclatuur, in het bijzonder GN‑onderverdelingen 5607 49 11, 7312 10
    98 en 7317 00 90 en algemene regel 3 b voor de interpretatie van de GN. Volgens het
    Hof moet onderverdeling 5607 49 11 van de gecombineerde nomenclatuur aldus worden
    uitgelegd dat kabels als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, die zijn
    samengesteld uit zowel polypropyleen als met zink beklede staaldraden, als zodanig
    niet onder deze onderverdeling vallen. Voorts moet algemene regel 3 b voor de
    interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur aldus worden uitgelegd dat kabels als
    die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, niet met inachtneming van deze regel
    moeten worden ingedeeld in het gemeenschappelijk douanetarief, rekening houdend met
    het feit dat deze kabels aan geen van beide materialen waaruit zij zijn samengesteld
    op zichzelf beschouwd hun wezenlijke karakter ontlenen. Onderverdeling 7317 00 90 van
    de gecombineerde nomenclatuur moet aldus worden uitgelegd dat gegolfde beugels met
    afgeronde uiteinden die verbonden zijn door middel van een schroef als die welke in
    het hoofdgeding aan de orde zijn, niet onder deze onderverdeling vallen.

  • In het kader van controles achteraf van oorpsrongscertificaten hebben de bevoegde
    instanties bevestigd dat de certificaten van oorsprong voor de betrokken goederen van
    hen afkomstig waren maar dat zij niet in staat waren om de inhoudelijke juistheid na
    te gaan van die certificaten, aangezien de daarin als exporteur vermelde firma’s hun
    productie hadden gestaakt en hun bedrijf hadden gesloten. Niettemin werden de
    certificaten van oorsprong door de instanties in Macau niet ongeldig verklaard.
    Aangezien de oorsprong van de goederen bij controles achteraf niet werd bevestigd,
    was de Duitse douane van mening dat deze onbekend was. In de beroepsfase heeft de
    Duitse rechter de prejudiciële vraag gesteld in hoeverre aan de belastingschuldige
    het recht dient te worden ontzegd om zich op bescherming van het gewettigd vertrouwen
    in de zin van artikel 220, lid 2, sub b, tweede en derde alinea, van het communautair
    douanewetboek te beroepen, wanneer de omstandigheden waardoor de inhoudelijke
    juistheid van het certificaat van oorsprong niet kan worden opgehelderd. Het Hof van
    Justitie heeft in de zaak C-438/11 ter zake arrest gewezen op 8 november 2012. Gelet
    op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 220, lid
    2, sub b, van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat, wanneer de bevoegde
    instanties van een derde land vanwege het feit dat de exporteur zijn activiteiten
    heeft gestaakt in de onmogelijkheid verkeren om bij een controle achteraf na te gaan
    of het door hen afgegeven certificaat van oorsprong, formulier A, is gebaseerd op een
    juiste weergave van de feiten door de exporteur, de bewijslast dat dit certificaat is
    opgesteld op basis van een juiste weergave van de feiten door de exporteur, op de
    belastingplichtige rust.

  • Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 11-10-2012 tegen de uitspraak in de zaak met
    kenmerk AWB 09/4180 (In en Uitvoernieuws 2011-3743) van de rechtbank Haarlem in de
    zaak 11/00760 uitspraak gedaan ter zake van bevroren knoflook. Ten aanzien van twee
    van de elf aangiften moet de navordering achterwege blijven omdat er sprake is van
    een vergissing van de douaneautoriteiten omdat zij bij de controle aan de hand van
    bescheiden hadden kunnen zien dat de ingevoerde knoflook van circa -1,5°C niet
    voldeed aan de grens van -7°C die de inspecteur hanteert voor de kwalificatie
    bevroren knoflook. Het doorlaten van de goederen na een containerscan vormt in
    onderhavige situatie geen vergissing. Het gelijkheids-, rechtszekerheids- noch het
    zorgvuldigheidsbeginsel is in deze zaak geschonden. Het Hof gaat in de onderhavige
    zaak voorbij aan de vermelding van een onjuist jaartal in het aangiftenummer.

  • Het Gerechtshof Amsterdam heeft in de zaak 11/00841 op 27 september 2012 arrest
    gewezen op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden tegen
    de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 07/639 van de rechtbank Haarlem (IUN
    2008-0234-JUR, IUN 2011-2116 en IUN 2011-3942). De Hoge Raad heeft in de zaak Nr.
    09/02995 op 28 oktober 2011 arrest gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z
    (hierna: belanghebbende) alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van
    Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 juni 2009, nr.
    P08/00155 DK (www.inenuitvoer.nl: 2009-1093-JUR), betreffende uitnodigingen tot
    betaling van douanerechten.

  • In hoger beroep tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/1197 van de
    rechtbank Haarlem heeft het Gerechtshof Amsterdam in de zaak 11/00839 op 04 oktober
    2012 geoordeeld. De Rechtbank Haarlem heeft op 26 september 2011 in de zaak AWB
    10/1197 uitspraak gedaan waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat uitnodiging tot
    betaling (UTB) voor douanerechten en antidumpingrechten terecht is opgelegd (IUN
    2012-146 van 26 januari 2012). De oorsprong van de goederen was China, OLAF heeft dit
    in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van Maleisië vastgesteld. De form’s A
    waren ten onrechte afgegeven. De boeking blijft niet achterwege omdat de autoriteiten
    geen vergissing hebben begaan. Immers de certificaten van oorsprong zijn afgegeven op
    basis van onjuiste informatie van de exporteur die ook zelfafgever was. Ook in hoger
    beroep oordeelt het Hof dat de Minister heeft aan de hand van het missierapport van
    de Olaf voldoende aannemelijk gemaakt dat de ten invoer aangegeven rijwielen de
    Chinese oorsprong hadden. De voor deze rijwielen verschuldigde antidumpingrechten
    zijn terecht nagevorderd.