In haar arrest van 14 juni 2012 in zaak C‑533/10 betreffende een verzoek om een
prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal d’instance de Roubaix (Frankrijk)
in de procedure Compagnie internationale pour la vente à distance (CIVAD) SA tegen
Receveur des douanes de Roubaix, heeft het Hof voor recht verklaard dat artikel 236,
lid 2, communautair douanewetboek, aldus moet worden uitgelegd dat de onwettigheid
van een verordening geen geval van overmacht in de zin van deze bepaling is. Daardoor
kan de termijn van drie jaar waarbinnen een importeur om terugbetaling van de
krachtens deze verordening betaalde invoerrechten kan verzoeken, worden verlengd.
Artikel 236, lid 2, derde alinea, van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij
verordening nr. 2700/2000, moet aldus worden uitgelegd dat de nationale
douaneautoriteiten krachtens een verordening van de Unie geïnde antidumpingrechten
niet ambtshalve kunnen terugbetalen op basis van de onverenigbaarverklaring door het
Orgaan voor geschillenbeslechting van deze verordening met de overeenkomst inzake de
toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel
1994, opgenomen in bijlage 1 A bij de Overeenkomst tot oprichting van de
Wereldhandelsorganisatie (WTO), die op 15 april 1994 te Marrakech is ondertekend en
is goedgekeurd bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de
sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid
vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het
kader van de Uruguay-Ronde (1986–1994) voortvloeiende overeenkomsten.