Jurisprudentie

  • In zaak C-336/11 heeft het Hof van Justitie op 19 juli 2012 geoordeeld dat
    polijstlappen bestemd voor polijstmachines voor het bewerken van
    halfgeleidermateriaal – die als zodanig vallen onder tariefpost 8464 (of 8486 vanaf 1
    januari 2007) – die los van die machines zijn ingevoerd, die de vorm hebben van
    schijven die in het midden zijn geperforeerd, die bestaan uit een harde laag van
    polyurethaan, een laag van polyurethaanschuim, een kleeflaag en een beschermfolie van
    kunststof, die geen enkel metalen deel, noch een polijststof bevatten, die worden
    gebruikt om met een polijstvloeistof 'wafers' te polijsten en die moeten worden
    vervangen naargelang hun slijtsnelheid, onder postonderverdeling 3919 90 10 (oude
    codering) vallen als platte producten, anders versneden dan vierkant of rechthoekig,
    zelfklevend en van kunststof.

  • De Hoge Raad heeft in de zaak onder nr. 11/01266 op 13 juli 2012 arrest gewezen op
    het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak
    van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 februari 2011, nr. P10/00389, betreffende
    uitnodigingen tot betaling van douanerechten. Bij invoer van goederen afkomstig van
    de Westelijke Jordaanoever onder overlegging van Israëlische certificaten van
    oorsprong in het kader van de Euro-mediterrane Overeenkomst zijn aangevers bij de
    gebruikmaking van dergelijke bewijzen van oorsprong gehouden zich zorgvuldig ervan te
    vergewissen dat de plaats waar het goed is geproduceerd niet is gelegen op de
    Westelijke Jordaanoever, in de Gazastrook, in Oost-Jeruzalem of op de Golan
    Hoogvlakte, en kunnen op dat punt geen vertrouwen met betrekking tot de oorsprong
    ontlenen aan handelen van de douaneautoriteiten. Aangezien belanghebbende bedoeld
    onderzoek heeft nagelaten, wordt niet voldaan aan de (cumulatieve) voorwaarden die
    gelden voor het op grond van artikel 220, lid 2, letter b, CDW achterwege kunnen
    laten van de navordering. De Inspecteur hoefde niet van navordering af te zien, omdat
    de aangever zelf niet zorgvuldig heeft gehandeld.

  • In de zaaknrs. P09/00700 en 09/00701 (In- en Uitvoernieuws 2011-2164) stelt
    belanghebbende dat de zuurbehandeling welke haar producten hebben ondergaan dient te
    worden aangemerkt als 'wassen' als bedoeld in aantekening 1 op hoofdstuk 25. De
    Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam heeft op 23 december 2010 echter geoordeeld
    dat de behandeling die de klei ondergaat niet gelijk worden gesteld met 'wassen' als
    bedoeld in voornoemde aantekening 1. In de GS-toelichting op post 3802 is bepaald dat
    van deze post zijn uitgezonderd natuurlijke minerale stoffen die van nature actief
    zijn (bijvoorbeeld bleekaarde), voor zover zij niet zijn behandeld om hun
    oppervlaktestructuur te wijzigen. Hieruit volgt dat ook natuurlijke minerale stoffen
    die van nature reeds actief zijn kunnen worden 'geactiveerd' in de zin van post 3802.
    Door het wassen met chemicaliën en water wijzigt de oppervlaktestructuur van de klei.
    Daarom moeten de producten worden ingedeeld onder postonderverdeling 3802 90 00 van
    de GN. In cassatie oordeelt de Hoge Raad in zaaknr. 11/00519 op 13 juli 2012 dat de
    tariefindeling van de onderhavige producten afhankelijk is van de uitleg van tot het
    recht van de Unie behorende bepalingen, in het bijzonder post 2508 van de GN alsmede
    GS-aantekening 1 op hoofdstuk 25. De Hoge Raad ziet daarom aanleiding om een
    prejudiciële beslissing.

  • De Hoge Raad heeft op 13 mei 2011 de prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie
    gesteld, in hoeverre bloedalbumine, die zelf geen therapeutische of profylactische
    werking heeft maar wel is gemaakt met het oog op en onmisbaar is bij de bereiding van
    producten met therapeutische of profylactische werking en naar zijn aard alleen
    daarvoor kan worden aangewend - is bereid voor therapeutisch of profylactisch
    (www.inenuitvoer.nl: 2010-1962 en 2011-2967). In zaak C-291/11 heeft het Hof van
    Justitie op 12 juli 2012 uitspraak gedaan. Het Hof heeft daarbij geoordeeld dat
    aantekening 1, sub g, op hoofdstuk 30 van de gecombineerde nomenclatuur, gelezen in
    samenhang met aantekening 1, sub b, op hoofdstuk 35 van deze nomenclatuur, aldus moet
    worden uitgelegd dat een dergelijke bloedalbumine voor therapeutisch of profylactisch
    gebruik in de zin van die aantekening is bereid.

  • In zaak C11/10 heeft het Hof van Justitie op 17 februari 2011 arrest gewezen
    betreffende een prejudiciële vraag, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden
    (www.inenuitvoer.nl: 2009-410, 2009-0080-JUR, 2008-0113-JUR, 2005-1715-JUR en
    2011-2443). Het Hof oordeelt dat een op de INN lijst van stoffen in bijlage 3 in het
    derde deel van diezelfde bijlage I vermelde farmaceutische stof, waaraan andere, met
    name farmaceutische, stoffen zijn toegevoegd, niet meer in aanmerking kan komen voor
    de vrijstelling van douanerechten die van toepassing zou zijn geweest indien die stof
    zich in zuivere vorm had bevonden. De Hoge Raad heeft op 21 oktober 2011 in zaaknr.
    08/00403bis arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van
    Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 december 2007,
    nr. 06/18 DK, betreffende aan Marishipping and Transport B.V. te Hoogvliet (hierna:
    belanghebbende) gerichte uitnodigingen tot betaling, na beantwoording van de door de
    Hoge Raad bij na te melden arrest aan het Hof van Justitie van de Europese Unie
    gestelde vragen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de
    uitspraak van het Hof, en verwijst het geding terug naar het Gerechtshof te Amsterdam
    ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest
    (IUN 2011-3929). Het Hof dient na verwijzing te onderzoeken of en in hoeverre de
    overige door belanghebbende aangevoerde grieven aan de bestreden uitnodigingen tot
    betaling in de weg staan. Het Hof komt tot de conclusie dat deze grieven, waaronder
    een beroep op artikel 220, lid 2, letter b, van het communautaire douanewetboek, er
    niet toe leiden dat van navordering van douanerechten dient te worden afgezien.