In zaak C11/10 heeft het Hof van Justitie op 17 februari 2011 arrest gewezen
betreffende een prejudiciële vraag, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden
(www.inenuitvoer.nl: 2009-410, 2009-0080-JUR, 2008-0113-JUR, 2005-1715-JUR en
2011-2443). Het Hof oordeelt dat een op de INN lijst van stoffen in bijlage 3 in het
derde deel van diezelfde bijlage I vermelde farmaceutische stof, waaraan andere, met
name farmaceutische, stoffen zijn toegevoegd, niet meer in aanmerking kan komen voor
de vrijstelling van douanerechten die van toepassing zou zijn geweest indien die stof
zich in zuivere vorm had bevonden. De Hoge Raad heeft op 21 oktober 2011 in zaaknr.
08/00403bis arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van
Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 december 2007,
nr. 06/18 DK, betreffende aan Marishipping and Transport B.V. te Hoogvliet (hierna:
belanghebbende) gerichte uitnodigingen tot betaling, na beantwoording van de door de
Hoge Raad bij na te melden arrest aan het Hof van Justitie van de Europese Unie
gestelde vragen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de
uitspraak van het Hof, en verwijst het geding terug naar het Gerechtshof te Amsterdam
ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest
(IUN 2011-3929). Het Hof dient na verwijzing te onderzoeken of en in hoeverre de
overige door belanghebbende aangevoerde grieven aan de bestreden uitnodigingen tot
betaling in de weg staan. Het Hof komt tot de conclusie dat deze grieven, waaronder
een beroep op artikel 220, lid 2, letter b, van het communautaire douanewetboek, er
niet toe leiden dat van navordering van douanerechten dient te worden afgezien.