In een geschil over de heffing van douanerechten van een partij rijst besloot de
Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam prejudiciële vragen te stellen aan het Hof
van Justitie van de Europese Gemeenschappen. De Douanekamer verzocht het Hof
uitspraak te doen over de volgende vragen:
1. Is aanvullende aantekening (EG) 1 op hoofdstuk 10 van het Gemeenschappelijk
Douanetarief, zoals deze voortvloeit uit Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad
van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het
gemeenschappelijk douanetarief, geldig voor zover zij andere eisen stelt aan het
begrip halfwitte rijst dan de Toelichting van de Internationale Douaneraad bij post
10.06 van het Geharmoniseerde Systeem?
2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: Kan in de situatie dat
belanghebbende aanvullende aantekening (EG) 1, aanhef en onderdeel f, op hoofdstuk 10
van de GN kende c.q. had moeten kennen, doch niet wist, of althans eraan mocht
twijfelen of deze aanvullende aantekening, gelet op de daarvan afwijkende
omschrijving in de Toelichting van de Internationale Douaneraad op post 10.06 van het
GS, geldig was, de goede trouw van belanghebbende worden ingeroepen op de voet van
artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, vierde alinea van het communautair
douanewetboek?