Jurisprudentie

  • De rechtbank Noord-Holland heeft op 2 september 2022 in zaaknummer 21/4933 geoordeeld dat zogenoemde 'waxchips' onder de GN onderverdeling 3307 49 00 vallen als andere preparaten voor het parfumeren van vertrekken dan preparaten die bij verbranding een welriekende geur verspreiden. Dit is dezelfde post als waaronder eiseres de goederen bij haar aangiften heeft aangegeven. De rechtbank overweegt dat de waxchips bij de verspreiding van hun geur niet zelf branden, maar dat de geurverspreiding het gevolg is van verhitting in een houdertje, boven een brander. De rechtbank acht het daarom niet passend om de waxchips onder post 3307 4100 00 in te delen, omdat in die post “verbranding” met zo veel woorden in de beschrijving van het goed is genoemd. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de waxchips moeten worden ingedeeld onder code 3307 4900 00 van de GN.

    De omstandigheid dat de rechtbank tot een andere indeling komt dan verweerder in de uitspraken op bezwaar leidt niet tot gegrondverklaring van het beroep, omdat voor de posten 3307 4100 00 en 3307 4900 00 hetzelfde tarief (6,5 %) van toepassing is.

  • In een arrest van 20 oktober 2022 heeft het Hof van Justitie in de zaak C‑542/21 geoordeeld dat de GN - onderverdeling 8517 70 11 (versie 2012 en 2013) moet worden uitgelegd dat zij niet ziet op antennes voor routers die worden geconfigureerd voor overdracht in local area networks (LAN) en/of wide area networks (WAN). Aangezien GN‑onderverdeling 8517 70 11 niet kan worden uitgelegd dat zij ziet op antennes voor routers, doordat die antennes niet kunnen worden gelijkgesteld met „antennes voor toestellen voor radiotelefonie of radiotelegrafie”, moet restonderverdeling 8517 70 19 van de GN aldus worden begrepen dat die antennes onder laatstgenoemde onderverdeling vallen.

  • In de zaak C-412/22 zijn prejudiciële vragen door een Portugese rechter gesteld aan het Hof van Justitie o.a. of artikel 2 van uitvoeringsverordening 2016/278 aldus kan worden uitgelegd dat de intrekking van de antidumpingrechten niet alleen gevolgen heeft voor de toekomst met ingang van 28 februari 2016, maar ook voor de invoer van aan dergelijke rechten onderworpen bevestigingsmiddelen die plaatsvond tot en met 27 februari 2016, maar waarvoor de aanslag (voor de antidumping- en andere rechten) is vastgesteld na 28 februari 2016.

  • Het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba heeft op 7 september 2022 in de zaaknummers AUA202002435 en AUA202002436 geoordeeld dat voor heffing van accijns op gedistilleerd niet zonder meer kan worden aangesloten bij de producten die voor de heffing van invoerrechten worden ingedeeld onder de tariefpost 22.08. Het Gerecht leidt uit de tekst van de artikelen 5 en 6 Landsverordening accijns op gedistilleerd (LvAG) af dat onder gedistilleerd dienen te worden begrepen, de alcoholische dranken die grotendeels gedistilleerde alcohol bevatten. Gedistilleerde alcohol wordt verkregen door destillatie. Beoordeeld moet worden of de BLL-dranken en de BJJ-dranken grotendeels (voor meer dan 50% van het totale alcoholpercentage) gedistilleerde alcohol bevatten. Van de samenstelling van de dranken heeft de Inspecteur voor elk product een rapport van het Nederlandse Douane Laboratorium overgelegd. Hieruit volgt niet dat de dranken grotendeels gedistilleerde alcohol bevatten. De UTB’s dienen voor zover zij betrekking hebben op de heffing van gedistilleerdaccijns te vervallen.

  • De rechtbank Noord-Holland heeft op 12 januari 2021 uitspraak in de zaak HAA 18/4843 gedaan ter zake van antidumping- en compenserende rechten en de oorsprong van zonnepanelen. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat niet Taiwan, maar China het land van oorsprong is. Verweerder heeft recht op verdediging van eiseres en motiveringsbeginsel niet geschonden en heeft voldaan aan zijn bewijslast. OLAF is bevoegd en het rapport van OLAF kan in principe als bewijs dienen. In hoger beroep heeft het gerechtshof Amsterdam heeft op 23 juni 2022 in zaaknummer 21/00161 geoordeeld dat het hoger beroep ongegrond is. Ook het Hof ziet geen aanleiding de door OLAF in Taiwan vergaarde informatie (zowel tijdens als na het bezoek aan Taiwan) als bewijsmiddel uit te sluiten en is tevens van oordeel dat de inspecteur voor alle in de UTB betrokken zonnepanelen is geslaagd in de op hem rustende last te bewijzen dat zij van Chinese oorsprong zijn. Daarmee volgt het Hof de uitspraak van de rechtbank.