Het Hof van Justitie heeft op 19 maart 2009 in de zaak C-256/07 geoordeeld ter zake
van een verzoek om een prejudiciële beslissing betreft enerzijds de uitlegging van
artikel 29 van het communautair douanewetboek, en van artikel 145, leden 2 en 3, van
de toepassingsverordening communautair douanewetboek. Het Hof werd verzocht zich o.m.
uit te spreken of deze bepalingen aldus moeten worden uitgelegd dat, wanneer gebreken
van goederen die zijn gebleken nadat deze goederen in het vrije verkeer zijn
gebracht, maar waarvan is bewezen dat zij reeds daarvóór bestonden, nadien krachtens
een contractuele garantieverplichting leiden tot vergoedingen door de
fabrikantverkoper aan de koper ten belope van de reparatiekosten die deze laatste
door zijn afnemers in rekening worden gebracht, deze vergoedingen kunnen leiden tot
een vermindering van de transactiewaarde van deze goederen en bijgevolg van de
douanewaarde ervan die op basis van de tussen de fabrikantverkoper en de koper
aanvankelijk overeengekomen prijs was opgegeven. Het Hof oordeelde dat deze
vergoedingen kunnen leiden tot een vermindering van de transactiewaarde van deze
goederen en bijgevolg van de douanewaarde ervan die op basis van de tussen de
fabrikantverkoper en de koper aanvankelijk overeengekomen prijs was opgegeven.