Jurisprudentie

  • De procedure van artikel 181 van de Uitvoeringsverordening op het Communautair
    Douanewetboek (UCDW) is bedoeld om in geval van gegronde twijfel over de aangegeven
    douanewaarde zoveel mogelijk beschikbare gegevens te vergaren op basis waarvan een
    verantwoorde, definitieve beslissing over het al dan niet aanvaarden van de
    aangegeven waarde kan worden genomen. In het bijzonder het beginsel van
    zorgvuldigheid brengt met zich dat in een dergelijke procedure de aangever ten volle
    de gelegenheid wordt geboden om te reageren op de door de douane genoemde redenen
    voor twijfel, eventueel door overlegging van bewijsstukken, waarop vervolgens door de
    douaneautoriteiten jegens de belanghebbende een definitieve - gemotiveerde –
    beslissing moet worden genomen, die hem schriftelijk moet worden medegedeeld. Nu in
    dit geval aan belanghebbende deze gelegenheid niet is geboden, en ook daarna aan
    belanghebbende niet een definitieve beslissing als bedoeld in artikel 181bis, lid 2,
    laatste volzin, UCDW is medegedeeld, is een in de UCDW dwingend voorgeschreven, met
    waarborgen omklede procedure niet nageleefd. Dit verzuim weegt niet zo zwaar dat de
    uitnodiging tot betaling uit dien hoofde dient te worden vernietigd. Wel dient de
    procedure alsnog door de inspecteur te worden nageleefd. Met het oog daarop zal de
    Douanekamer de zaak terugwijzen naar de inspecteur.

  • In een verzoek om een prejudiciële beslissing betreffende de uitlegging van artikel
    27 van verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de
    instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen, heeft het Hof
    van Justitie in de zaak C-7/08 op 2 juli 2009 geoordeeld dat voornoemd artikel niet
    eraan in de weg staat dat groepagezendingen van goederen, waarvan de totale
    intrinsieke waarde de limiet van 22 Euro overschrijdt, maar die afzonderlijk bezien
    een te verwaarlozen waarde hebben, worden vrijgesteld van rechten bij invoer, op
    voorwaarde dat elk pakket van de groepagezending individueel is geadresseerd aan een
    zich in de Europese Gemeenschap bevindende ontvanger. In dit verband doet het niet
    ter zake dat de wederpartij van deze geadresseerden zelf in de Europese Gemeenschap
    is gevestigd, wanneer de goederen vanuit een derde staat rechtstreeks aan die
    geadresseerden worden verzonden.

  • Op 20 november 2008 heeft het Hof van Justitie in de zaak C-375/08 arrest gewezen ter
    zake van een verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der
    Nederlanden. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft in de eerste plaats
    de tariefpost die van toepassing is op de invoer van rijstpapier, alsmede de
    eventuele ongeldigheid van indelingsverordening (EG) nr. 1196/97 van de Commissie van
    27 juni 1997, en in de tweede plaats de prerogatieven van de nationale rechter bij
    wie een beroep is ingesteld tegen een besluit inzake de navordering van
    invoerrechten, wanneer de Commissie van de Europese Gemeenschappen reeds bepaalde
    feitelijke en juridische beoordelingen heeft gegeven met betrekking tot de betrokken
    invoerverrichtingen. Het Hof van Justitie oordeelt dat vellen, vervaardigd van
    rijstmeel, zout en water die gedroogd zijn doch geen warmtebehandeling hebben
    ondergaan, vallen onder GN-postonderverdeling 1905 90 20. Voorts oordeelt het Hof dat
    - wanneer bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen door een lidstaat een
    verzoek is ingediend om kwijtschelding van invoerrechten, en zij reeds een
    beschikking heeft gegeven die feitelijke en juridische beoordelingen bevat in een
    specifiek geval van invoerverrichtingen - deze beoordelingen ingevolge artikel 249 EG
    bindend zijn voor alle instanties van de lidstaat tot wie deze beschikking is
    gericht, daaronder begrepen zijn rechterlijke instanties die datzelfde geval moeten
    toetsen aan artikel 220 van genoemde verordening (2008-1817-JUR en 2008-1818-JUR). In
    navolging op dit arrest heeft de Hoge Raad het incidentele beroep in cassatie van
    belanghebbende ongegrond verklaard, het principale beroep in cassatie van de
    Staatssecretaris gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd en tenslotte
    het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond verklaard.

  • In zaak C16/08, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend
    door het Administrativa apgabaltiesa (Letland), in de procedure Schenker SIA tegen
    Valsts ienemumu dienests, heeft het Hof van Jusitie op 11 juli 2009 arrest gewezen
    ter zake van de indeling van actieve matrix elementen met vloeibare kristallen.

  • In zaak C 158/08 heeft het Hof van Justitie op 4 juni 2009 arrest gewezen betreffende
    de onder een regeling actieve veredeling aangegeven invoer van staven ruw magnesium
    van oorsprong en herkomst uit China. Volgens het Hof kan een verrichting waarbij
    goederen louter over de grens worden gebracht nadat deze goederen tot niet aan
    antidumpingrechten onderworpen producten zijn verwerkt, zonder dat het werkelijk de
    bedoeling is ze weer uit te voeren, niet rechtmatig onder de regeling actieve
    veredeling worden gebracht.