Jurisprudentie

  • Gelet op de duidelijke strekking van Algemene indelingsregel 2 a dient bij de
    beoordeling elk van de vijf in geding zijnde aangiften in haar geheel als
    uitgangspunt, en niet elke aangifteregel en elk onderdeel apart. Laatstgenoemde
    benadering zou Algemene indelingsregel 2 a immers volledig zinledig maken. Ook
    anderszins heeft het College geen aanwijzingen gevonden die aannemelijk maken dat
    dient te worden uitgegaan van de aangifteregels en niet van de volledige aangifte en
    de daarin opgenomen onderdelen, in samenhang bezien. (Beroepen ongegrond.)
    College van Beroep voor het bedrijfsleven, 4 april 2006.

  • Hof Amsterdam heeft bij uitspraak van 23 maart jl. geoordeeld dat de douane
    lijfsvisitatie beperkter moet toepassen dan volgens de Douanewet nu mogelijk is. Het
    kan niet zo zijn, volgens het Hof, dat de douane in de controlesfeer mogelijkheden
    heeft tot het overgaan tot lijfsvisitatie welke volgens Strafvordering alleen
    mogelijk zijn in de opsporingssfeer.

  • De in de bindende tariefinlichtingen omschreven voertuigen, met drie of vier wielen
    die door een op batterijen werkende magneetmotor worden aangedreven, zijn terecht
    ingedeeld onder post 8703 1018 van het gemeenschappelijk douanetarief (GDT). De door
    belanghebbende voorgestane indeling onder post 8713 9000 (invalidenwagens) wordt
    afgewezen; er is namelijk geen sprake van een rolstoel of daarop gelijkend voertuig.
    Aldus de Douanekamer van de rechtbank Haarlem, 25 januari 2006.

  • Op 9 maart 2006 heeft Hof van Justitie EG arrest gewezen in de zaak C-293/04
    (Beemsterboer Coldstore Services BV tegen Inspecteur der
    Belastingdienst/Douanedistrict Arnhem). De zaak C-293/04 betreft uitlegging van
    artikel 220, lid 2, onder b, van het Communautair douanewetboek, zowel in de
    originele versie als in de versie die voortvloeit uit de wijziging bij Verordening
    (EG) nr. 2700/2000. Wanneer bij een controle achteraf de in een certificaat inzake
    goederenverkeer EUR.1 vermelde oorsprong van de goederen niet meer kan worden
    bevestigd, moet dat certificaat worden aangemerkt als een 'onjuist certificaat' in de
    zin van het Communautair douanewetboek.

  • De Douanekamer is van oordeel dat het feit dat belanghebbende vóór de uitreiking door
    de inspecteur van de in het geding zijnde uitnodiging tot betaling niet in de
    gelegenheid is gesteld binnen een termijn van drie maanden bewijs te leveren van de
    status van de vermiste goederen, tot gevolg heeft dat die uitnodiging moet worden
    vernietigd.