Het Gerechtshof Amsterdam heeft in de zaken 08/00703 en 08/00704 op 4 maart 2010
(hoger beroep in de zaken nummers AWB 07/1318 en 07/1319 van de Rechtbank Haarlem)
geoordeeld dat belanghebbende - die een beroep heeft gedaan op het arrest van het Hof
van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJ) van 18 december 2008 in
zaak C-349/07 (Sopropé), inzake de ‘eerbiediging van de rechten van de verdediging’
in zijn rechten van de verdediging is geschonden. Het Gerechtshof oordeelt verder wel
dat in casu echter geen sprake van een belang dat, gelet op de eerbiediging van
vermeld beginsel, meebrengt dat de uitgereikte UTB’s dienen te worden vernietigd. De
stelling van belanghebbende dat met het enkele overleggen van een factuur, los van de
vraag of deze de in rekening gebrachte prijs bevat, is voldaan aan de in de
verbintenis gestelde voorwaarde, faalt. Artikel 220, lid 2, letter b, CDW staat
evenmin aan navordering in de weg, reeds omdat geen sprake is van een ‘vergissing’
van de bevoegde autoriteiten.