Jurisprudentie

  • In de zaak 04/920 heeft de Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam op 9 september
    2008 geoordeeld dat de inspecteur de douanewaarde op de juiste wijze heeft
    vastgesteld. Belanghebbendes beroep wordt verworpen. Naar het oordeel van de
    Douanekamer zijn de door de inspecteur opgestelde gespecificeerde berekeningen
    toereikend. Daarnaast vloeit de aansprakelijkheid van belanghebbende - vanwege haar
    positie als aangever - voort uit het bepaalde in artikel 201, derde lid van het CDW.
    Geen sprake van schending van artikel 221, derde lid van het CDW. Aan de in dit
    artikel gestelde driejaarstermijn is voldaan. Beroep ongegrond.

  • In de zaak C-376/07 is het Europees Hof verzocht om een antwoord op drie prejudiciële
    vragen van de verwijzende rechter, de Hoge Raad der Nederlanden, over enkele
    bepalingen van de gecombineerde nomenclatuur. De nationale rechter moet zich
    uitspreken over de tariefindeling van een monitor van het type liquid crystal display
    (hierna: 'LCD') In die context verzoekt de Hoge Raad het Hof om uitlegging van enkele
    bepalingen van de nomenclatuur. Volgens de Nederlandse douaneautoriteiten moest de
    monitor worden ingedeeld in post 8528 21 90 van de GN 2004. Belanghebbende is van
    mening dat het product thuishoort in post 8471 van de GN 2004.

  • Heuschen & Schrouff, een importeur van voedingsmiddelen en voedselingrediënten,
    voert sinds vele jaren rijstpapier uit Vietnam in. Naar aanleiding van een
    indelingsgeschil ter zake van deze goederen heeft de Hoge Raad der Nederlanden om een
    prejudiciële beslissing verzocht. Het verzoek betreft enerzijds de tariefindeling van
    een als ‘rice paper’ aangeduid goed (rijstpapier oftewel rijstvellen; hierna:
    ‘rijstpapier’) en de geldigheid van een verordening van de Commissie die regelingen
    bevat betreffende de tariefindeling van dit goed.  In zijn conclusie in de zaak
    C 375/07 heeft de Advocaat Generaal op 4 september geconcludeerd dat vellen als
    omschreven in de bijlage bij verordening nr. 1196/97 vallen onder post 1905 van de
    gecombineerde nomenclatuur indien het vellen betreft, die zijn gemaakt van rijstmeel,
    zout en water, die zijn gedroogd, doch geen warmtebehandeling hebben ondergaan.
    Daarmee concludeert de A-G dat Verordening (EG) nr. 1196/97 geldig is.

  • Met haar hogere voorziening verzoekt Heuschen & Schrouff Oriëntal Foods Trading
    BV om vernietiging van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese
    Gemeenschappen van 30 november 2006, waarbij het Gerecht haar beroep tot
    nietigverklaring van beschikking REM 19/2002 van de Commissie van 17 juni 2004
    houdende vaststelling dat de door Heuschen & Schrouff gevraagde kwijtschelding
    van invoerrechten niet gerechtvaardigd was, heeft verworpen. Op 4 september 2008
    heeft de Advocaat Generaal in de zaak C 38/07 P geconcludeerd dat het Gerecht van
    Eerste Aanleg voldoende heeft gemotiveerd en terecht heeft vastgesteld dat Heuschen
    & Schrouff nalatig heeft gehandeld. Bij de invoer van rijstpapier had het Gerecht
    geoordeeld dat op grond van de vergissing van de Nederlandse douaneautoriteit
    weliswaar sprake was van een bijzondere situatie in de zin van artikel 239 van het
    douanewetboek, doch dat Heuschen & Schrouff klaarblijkelijk nalatig was geweest.

  • Goederen zijn ten invoer aangegeven met gebruikmaking van EUR1-certificaten afgegeven
    door de Israëlische autoriteiten. Op dit certificaat staat dat de goederen de
    oorsprong EG bezitten. Gerechtshof Amsterdam heeft geoordeeld dat de afgifte van de
    certificaten EUR.1 door de Israëlische autoriteiten is te beschouwen als een
    vergissing van de douaneautoriteiten, die in beginsel wordt bestreken door het
    bepaalde in artikel 220, lid 2, letter b, Communautair douanewetboek. Naar het
    oordeel van het Hof komt belanghebbende evenwel de bescherming van deze bepaling niet
    toe, omdat zij deze vergissing redelijkerwijze had kunnen ontdekken, nu het haar als
    ervaren marktdeelnemer duidelijk had moeten zijn dat zij met de certificaten de door
    haar verlangde preferentiële behandeling niet zou kunnen verkrijgen. In de zaak 41311
    heeft de Hoge Raad op 8 augustus 2008 het beroep in cassatie gegrond verklaart. Deze
    bescherming komt belanghebbende, aldus de middelen, anders dan het Hof heeft
    geoordeeld, ook toe indien de belanghebbende als een ervaren marktdeelnemer heeft te
    gelden. Volgens de Hoge Raad heeft het Hof ten onrechte geen oordeel gegeven over
    hetgeen belanghebbende met betrekking tot de controle achteraf van de certificaten
    heeft gesteld.