Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen: i. is het beginsel
van eerbiediging van de rechten van de verdediging zodanig geschonden dat dit tot
vernietiging van de UTB dient te leiden en – indien deze vraag ontkennend moet worden
beantwoord –; ii. dient de UTB te worden vernietigd wegens het niet naleven van
artikel 181bis van de Uitvoeringsverordening Communautair Douanewetboek (hierna: de
UCDW) en – indien ook deze vraag ontkennend moet worden beantwoord –; iii. zijn de
voorwaarden van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het Communautair
Douanewetboek (hierna: CDW) vervuld, zodat de inspecteur gehouden is om van
navordering af te zien. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de
inspecteur ontkennend. In zaaknummer P10/00166 heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28
april 2011 geoordeeld in het hoger beroep tegen de uitspraak in de zaak no. AWB
08/4443 van de rechtbank Haarlem van 26 januari 2010. Aan het procedurele gebrek,
bestaande uit het niet uitnodigen van belanghebbende om binnen een bepaalde termijn
haar opmerkingen over de voorgenomen navordering te maken, dient voorbij te worden
gegaan. Artikel 181bis UCDW is niet van toepassing op de onderwerpelijke situatie,
zodat de inspecteur niet gehouden was om de in het tweede lid van deze bepaling
voorgeschreven procedure te volgen. Geen sprake van een vergissing van de bevoegde
douaneautoriteiten zodat de inspecteur niet gehouden is om op de voet van artikel 220
CDW af te zien van navordering.