Jurisprudentie

  • In de zaak 09/1215 heeft de rechtbank Haarlem op 17 januari 2011 een bruinkleurig
    vezelrijk hygroscopisch meelproduct ingedeeld. Het preparaat bestaat uit
    chlolinechloride van 49 gewichtsprocenten of meer op een drager van maïskolvenmeel.
    Het product bevat geen glucose (druivensuiker), glucosestroop, maltodextrine of
    maltodextrinestroop, zetmeel of zuivelproducten. Volgens opgave wordt het meel
    gebruikt in de diervoeding. Eiseres heeft in de aanvraag verzocht het product in te
    delen onder de GN-code 2936 29 90. Uit de bewoordingen van de post, in het bijzonder
    die van GN-code 2309 90 20, volgt dat ook zogenaamde 'premelanges' onder deze post
    worden begrepen. Aan de term ‘premelange’ en ‘premix’ dient, in het kader van de
    uitlegging van de onderhavige GN-code, een gelijke betekenis te worden toegekend. Nu
    tussen partijen vaststaat dat het product een premix voor dierenvoeder is; het
    gehalte choline chloride 60 althans meer dan 49 gewichtspercenten bedraagt en het
    maïskolvenmeel een organische drager is, voldoet het product aan alle kenmerken
    benodigd voor indeling onder de door inspecteur op de BTI vermelde GN-post 2309 90.

  • In de zaaknrs. P09/00700 en 09/00701 stelt belanghebbende dat de zuurbehandeling
    welke haar producten hebben ondergaan dient te worden aangemerkt als 'wassen' als
    bedoeld in aantekening 1 op hoofdstuk 25. De Douanekamer van het Gerechtshof
    Amsterdam heeft op 23 december 2010 echter geoordeeld dat de behandeling die de klei
    ondergaat niet gelijk worden gesteld met 'wassen' als bedoeld in voornoemde
    aantekening 1. In de GS-toelichting op post 3802 is bepaald dat van deze post zijn
    uitgezonderd natuurlijke minerale stoffen die van nature actief zijn (bijvoorbeeld
    bleekaarde), voor zover zij niet zijn behandeld om hun oppervlaktestructuur te
    wijzigen. Hieruit volgt dat ook natuurlijke minerale stoffen die van nature reeds
    actief zijn kunnen worden ‘geactiveerd’ in de zin van post 3802. Door het wassen met
    chemicaliën en water wijzigt de oppervlaktestructuur van de klei. Daarom moeten de
    producten worden ingedeeld onder postonderverdeling 3802 90 00 van de GN.

  • De Douanekamer onderschrijft in de zaken nrs. 09/00222 en 09/00223 op 4 november 2010
    het oordeel van de rechtbank dat de inspecteur met het opleggen van de onderhavige
    UTB’s een standpunt heeft ingenomen waarvan op grond van de op dat moment ter
    beschikking staande gegevens duidelijk was dat de UTB’s in een daartegen ingestelde
    procedure geen stand zouden houden. Er is derhalve sprake van bijzondere
    omstandigheden in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht en plaats voor
    het toekennen van een hogere vergoeding dan de forfaitaire bedragen van dit Besluit.
    Belanghebbende heeft gesteld dat nagenoeg alle werkzaamheden betrekking hadden op de
    bezwaarprocedures betreffende de twee onderhavige UTB’s. Doch zij heeft die stelling
    naar het oordeel van de Douanekamer tegenover de gemotiveerde betwisting door de
    inspecteur niet aannemelijk gemaakt. De overgelegde declaraties en specificaties
    bieden daartoe onvoldoende aanknopingspunten. Zo betreft een deel van de op deze
    specificaties voorkomende 'werkcodes' en 'werkomschrijving' werkzaamheden die buiten
    de bezwaarprocedures tegen de onderhavige UTB’s staan, zoals klachtbehandeling,
    strafrechtelijke verhoren, aanvragen van een BTI in het buitenland en WOB-verzoeken.
    Voorts is het van een aantal omschrijvingen van contacten met derden niet duidelijk
    of die contacten betrekking hebben op de onderhavige bezwaren, op andere
    bezwaarprocedures, of op categorieën werkzaamheden zoals de hiervoor genoemde. In de
    gegeven omstandigheden dienen dan ook, gelijk ook de rechtbank heeft gedaan, de te
    vergoeden kosten bij wege van schatting - in goede justitie - te worden bepaald.
    Inzake de door belanghebbende gevraagde schadevergoeding heeft de rechtbank
    geoordeeld dat deze niet kan worden verleend. Dat oordeel vindt evenwel geen steun in
    het recht. Er is geen reden reeds in de bezwaarfase gevraagde vergoeding van schade -
    welke kan zijn ontstaan door de primaire besluiten, in casu de UTB’s - van de
    toepassing van genoemd artikel uit te sluiten. De Douanekamer oordeelt dat de
    rechtbank van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan. Daarom vernietigt de
    Douanekamer de uitspraak in de zaken nrs. AWB 07/1039 en 07/1040 van de rechtbank
    Haarlem van 16 maart 2009.

  • De omstandigheid dat het begrip 'industriële blokken' door (medewerkers van) de
    inspecteur Rotterdam - in aan derden afgegeven bindende tariefinlichtingen - en de
    Belgische douaneadministratie anders werd uitgelegd, had de inspecteur Rotterdam
    ertoe kunnen brengen de van zijn standpunt afwijkende interpretatie over te nemen, en
    van het uitreiken van de UTB’s af te zien. Tegenover de betwisting door de inspecteur
    heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt zijn stelling dat het besluit van de
    Staatssecretaris van Financiën, waarin (onder meer) is vermeld dat goedgekeurd wordt
    dat de tariefschorsing voor de Alaskakoolvis niet alleen wordt toegepast op visfilets
    die zijn bevroren in de vorm van industriële blokken, maar ook op visfilets die
    individueel zijn ingevroren, geen nieuw beleid bevat, doch slechts een vastlegging
    van reeds geldend beleid. De bewoordingen van het Besluit, in het bijzonder het
    gebruik van de term 'goedgekeurd' bieden ook geen steun voor de stelling van
    belanghebbende. Ook overigens heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat
    sprake was van beleid, waarvan door de inspecteur Rotterdam zou zijn afgeweken. De
    Douanekamer is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden geen sprake is van een zo
    uitzonderlijk, in de parlementaire geschiedenis wel als 'schrijnend' omschreven
    geval, dat de voor de toekenning van bovenforfaitaire bedragen aan kostenvergoeding
    vereiste bijzondere omstandigheden aanwezig kunnen worden geacht.

  • In zaaknr. P08/1142 DK heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 november 2010 vastgesteld
    dat een vergunning van goederen die onder de douaneregeling mogen worden geplaatst,
    de volgende omschrijving omvat: 'Alaska koolvis (Theragra chalcogramma) in de vorm
    van industriële blokken, bestemd om te worden verwerkt'. Die omschrijving is in
    overeenstemming met bijlage VI, punt 1, van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de
    Raad. Belanghebbende voerde visfilets in die individueel waren ingevroren zodat niet
    werd voldaan aan de in de vergunning gestelde voorwaarde. Daaraan doet niet af dat in
    het tegelijk met de vergunning toegezonden 'rapport initieel onderzoek' van 10 juli
    2006 is vermeld dat filets en chunks die eerst bevroren worden om daarna in een
    plastic zak verpakt te worden niet onder de goederenomschrijving met GN-code
    0304.2085.10 vallen. Deze mededeling heeft niet het karakter van een
    vergunningvoorwaarde, maar van een inlichting. Met de inwerkingtreding van het
    besluit van de Staatssecretaris van Financiën waarin is vermeld dat goedgekeurd wordt
    dat de tariefschorsing voor (onder meer) de Alaskakoolvis niet alleen wordt toegepast
    op visfilets die zijn bevroren in de vorm van industriële blokken, maar ook op
    visfilets die individueel zijn ingevroren, heeft vorengenoemde inlichting zijn
    betekenis verloren. Gelet op het overwogene was de inspecteur niet gehouden naar
    aanleiding daarvan de vergunning in de door belanghebbende gewenste zin aan te
    passen. In casu doet zich het geval dat het beroep door de rechter gegrond is
    verklaard niet voor.