Jurisprudentie

  • In cassatie (in zaaknr. 42 604 van 8 juni 2007) heeft de Hoge Raad uitspraak
    gedaan inzake de tariefindeling van een hartslagmeter gecombineerd met een klok. Het
    betrof een door de Staatssecretaris ingesteld beroep in cassatie tegen enkele
    uitspraken van het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof had geoordeeld dat de functie
    van de onderwerpelijke goederen om de tijd zichtbaar te maken, van ondergeschikt
    belang was en besliste dat de in geding zijnde goederen moeten worden ingedeeld onder
    post 9029 90 90 van de Gecombineerde Nomenclatuur. De Hoge Raad oordeelde dat het
    oordeel van het Gerechtshof van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk was, zodat het
    in cassatie niet met vrucht kon worden bestreden.

  • De Douanekamer oordeelde in de zaak 06/82 DK op 10 april 2007 dat decoratieartikelen
    van kunststof in de vorm van een ijspegel met een hoofdje en ijsmannetjes, moesten
    worden ingedeeld onder post 3926 van het gemeenschappelijk douanetarief. Het betrof
    een zaak in hoger beroep dat was ingesteld door de inspecteur naar aanleiding van een
    uitspraak van de Rechtbank Haarlem over de indeling van dergelijke
    decoratieartikelen. De Douanekamer was van oordeel dat deze producten de objectieve
    kenmerken en eigenschappen van kerstfeestartikelen ontbeerden. De Douanekamer achtte
    in dit verband van belang dat de producten algemene decoratieartikelen waren zonder
    specifieke verwijzing naar het kerstfeest. Ofschoon de artikelen – gelet op de
    omstandigheid dat zij sneeuw- en ijsblokmannetjes uitbeelden - gewoonlijk werden
    gebruikt in de winterperiode, waren zij immers niet specifiek op het kerstfeest
    gericht en zouden gewoonlijk niet slechts in de kerstperiode worden gebruikt. De
    omstandigheid dat het kerstfeest kon worden geassocieerd met sneeuw en ijs werd
    onvoldoende geacht om de afbeeldingen van sneeuw en ijs in rechtsreeks en specifiek
    verband met het kerstfeest te brengen. Daardoor was de Douanekamer van oordeel dat de
    desbetreffende producten dienden te worden ingedeeld als beeldjes en andere
    versieringsvoorwerpen in de zin van post 3926.

  • De Douanekamer oordeelde in de zaak 04/3978 DK op 27 maart 2007 dat een kleurloze,
    niet schuimende, en drinkbare vloeistof, die weliswaar was verkregen door middel van
    ultrafiltratie van bier maar niet naar bier smakend, moest worden ingedeeld onder
    post 2208 van het gemeenschappelijk douanetarief. Het product diende uitsluitend als
    ingrediënt voor mixdranken en kon daardoor niet worden aangemerkt als drank.
    Belanghebbende was van mening dat het product moet worden ingedeeld in post 2203 00
    10 van de GN. De inspecteur was de mening toegedaan dat indeling in post 2208 90 99
    moest volgen. Het product voldeed volgens de Douanekamer geheel aan de bewoordingen
    van die post. Het beroep werd ongegrond verklaard.

  • In een geschil of de inspecteur voor een zichzelf opblaasbaar matras terecht een
    bindende tariefinlichting (BTI) had verstrekt in post 6306 4900 of het product had
    moeten indelen onder tariefpost 9404 21 90 zoals belanghebbende bepleitte, oordeelde
    de Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam in de zaak nr. 04/4794 DK op 6 maart
    2007 dat een dergelijk matras onder post 6306 49 00 van het GDT moest worden
    ingedeeld. Een door belanghebbende overgelegde Duitse BTI deed aan het oordeel niet
    af, nog daargelaten dat de belanghebbende daarvan niet de rechthebbende was. Het
    Gerechtshof verklaarde daarmee het beroep ongegrond.

  • In een geschil of de inspecteur terecht een bindende tariefinlichting (BTI) had
    afgegeven voor een alarmlamp met een bewegingsmelder onder post 9405 40 10, in plaats
    van onder post 8531 10 30 van het GDT, zoals belanghebbende voorstond, oordeelde de
    Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam in de zaak nr. 04/3973 op 27 maart 2007 dat
    dergelijke alarmlampen ingedeeld moesten worden in GN-post 9405 40 10. Met deze zaak
    zijn ter zitting gelijktijdig de zaken met de nummers 05/446 DK en 05/447 DK
    behandeld. De Douanekamer leidde uit de overgelegde monsters af dat de goederen, die
    gedurende de door een sensor en een timer mechanisme bepaalde periode constant
    branden, generlei signaalfunctie hadden, maar dienden om een object te verlichten,
    derhalve een verlichtingsmiddel. Het beroep werd verworpen.